Deze bouwregels gelden voor de robots die deelnemen aan de INDI Robot Games 2020. Mocht je vragen hebben, mail dan naar robotgames@indi.nl.
1. Algemeen
1.1 Deelname
Het bouwen en werken aan robots door deelnemers is op eigen risico. Gevechtsrobots zijn enorm gevaarlijk. Er bestaat niet genoeg regelgeving om alle mogelijke gevaren te omvatten. Wees zelf alert tijdens het bouwen, testen en vechten om ongevallen te voorkomen. Naleving van alle wedstrijdregels en competitievoorschriften zijn verplicht. Van deelnemers wordt verwacht dat ze de regels en procedures naleven en dat er niet constant gecontroleerd hoeft te worden.
1.2 Uitvluchten
Als u een robot- of wapenontwerp hebt dat niet past binnen de categorieën die in deze regels worden genoemd of op een andere manier dubbelzinnig of een grensgeval is, neem dan contact op met de INDI Robot Games. Veilige innovatie wordt altijd aangemoedigd, maar als je het evenementpersoneel verrast met je briljante uitvinding of een “loophole” kan dit leiden tot diskwalificatie van de robot voor deze überhaupt meevecht/concurreert.
1.3 Veiligheidsinspecties
Elk evenement heeft veiligheidsinspecties, ook wel technische controles genoemd. Het oordeel van de inspecteur bepaalt of uw robot mee mag doen. Als bouwer bent u verplicht open te zijn over alle werkingsprincipes, -mogelijkheden en gevaren tegenover het inspectiepersoneel.
1.4 Activering
Robots mogen alleen worden geactiveerd in de arena, testgebieden of met uitdrukkelijke toestemming van de evenementorganisator of de veiligheidsfunctionarissen. Iedere activering of de-activering van robots vinden plaats buiten de arena of binnen speciaal aangewezen gebieden. Je mag nooit de arena betreden met geactiveerde robots zonder de uitdrukkelijke toestemming en supervisie van de evenementorganisator.
1.5 Veiligheidsafdekkingen
Alle robots die zich niet in een arena of officieel testgebied bevinden, moeten veiligheidsafdekkingen hebben over scherpe randen en knelpunten. Veiligheidsafdekkingen moet zo zijn ontworpen dat ze niet per ongeluk kunnen worden losgemaakt.
1.6 Wapenslot
Alle wapens moeten beveiligd zijn met behulp van een vergrendelingsbalk. Deze moet zodanig zijn ontworpen dat het snel en eenvoudig kan worden geïnstalleerd of verwijderd zonder het wapen aan te raken. Het ontwerp moet ervoor zorgen dat het wapen niet kan worden afgevuurd tijdens het activeringsproces.
1.7 Kettingen
Alle hoge snelheid wapens met een enkele koppeling, zoals bijlen en vinnen, moeten een geschikte ketting dragen. Zorg ervoor dat de bewegende delen tijdens het gebruik niet losraken van het chassis.
1.8 Transportcradle
Robots die zich niet in een arena of officieel testgebied bevinden, moet op een zodanige manier op een transport “cradle” worden gezet. Dit is een verhoging waar de robot op vast gemaakt kan worden zodat de aandrijving (wielen/poten etc.) de grond niet kunnen raken. (Met als gevolg dat de robot van een tafel kan rollen of vallen of weg kan rijden). Let op! Wegrijdende robots zijn levensgevaarlijk.
1.9 Beperkingen
In sommige situaties acht het veiligheidsinspectieteam het nodig om beperkingen aan uw robot te stellen in verband met veiligheid. De verantwoordelijkheid om deze beperkingen na te leven zijn volledig aan u.
1.10 Elektrisch gereedschap
Er wordt verwacht van de bouwers dat zij tijdens het werken alle veiligheidspraktijken zoals het dragen van handschoenen en een bril volgen bij het bedienen van machines. Het gebruik van lasapparaten, slijpmachines en andere apparatuur dat rook, stof of andere schadelijke stoffen kan produceren zijn enkel toegestaan in speciale werkplaatsruimtes. Zorg alstublieft voor jezelf en anderen in uw omgeving.
2. Gewichtsklassen
2.1 Gewichtsclassificatie
De INDI Robot Games is een competitie voor Featherweight robots.
- Antweight: Maximaal 150 gram
- Beetleweight: Maximaal 1,5 kilogram
- Featherweight: Maximaal 13,6 kilogram
- Lightweight: Maximaal 30 kilogram
- Middleweight: Maximaal 55 kilogram
- Heavyweight: Maximaal 110 kilogram
2.2 Wandelaars/Walker robots
Legged robots of “Wandelaars” mogen in alle klassen tot tweemaal het gespecificeerde gewicht wegen. De beweegbare poten van een wandelaar moeten sterk genoeg zijn om met het gewicht van de robot te kunnen lopen. Elk been moet ten minste twee vrijheidsgraden hebben. Robots met rollende of glijdende mechanismes worden niet geclassificeerd als wandelaars.
2.3 Verbruiksgoederen
Hieronder vallen o.a. perslucht of CO2. Het maximale gewicht is inclusief alle verbruiksgoederen.
2.4 Veiligheidsuitrusting
De veiligheidsafdekkingen en/of wapensloten/vergrendelstaven die worden verwijderd bij het activeren van de robot vallen niet onder het maximale gewicht.
2.5 Verwisselbare panelen
Als de robot verwisselbare panelen of wapens bevat, wordt het gewicht van de robot gemeten met de zwaarste opstelling.
3. Mobiliteit
3.1 Methoden
Alle robots moeten beschikken over (duidelijk zichtbare mobiliteit) om mee te mogen doen. Methoden van mobiliteit zijn onder andere:
3.1.1 Rollend
Rollend op wielen of de hele robot rolt.
3.1.2. Lopen
Lopend zoals poten bediend met een lineaire actuator.
3.1.3 Schuifelend
Schuifmechanismen zoals draaiende, door de nok bediende poten
3.1.4 Grondeffect
Luchtkussens met grondeffect, zoals een hovercraft.
3.1.5 Springend
Springend en hoppend (hoewel de hoogte mogelijk beperkt is vanwege de veiligheidsmaatregelen in de arena opgelegd door de organisatie).
3.1.6 Vliegen
Vliegend (heliumballonnen, multirotors enz.) Momenteel zijn vliegende robots niet toegestaan tenzij voorafgaande goedkeuring door de evenementorganisator is toegekend.
3.2 Beperkingen
Evenementorganisatoren mogen aanvullende beperkingen opleggen aan robots om de veiligheid van het evenement te waarborgen.
4. Vereisten voor radiografische besturing
4.1 Frequenties
4.1.1 Toestemming
Zenders mogen niet worden aangezet op of in de buurt van het evenement voor welk doel dan ook zonder expliciete toestemming van de evenementorganisator.
4.1.2 Verordening
Radio-systemen die gebruikt worden bij het evenement moeten voldoen aan de beperkingen die zijn ingesteld door lokale regelgevende instanties en geldende wetten. Wanneer een speciale licentie vereist is voor het gebruik van de radio-apparatuur moet de evenementorganisator op de hoogte gebracht worden. Tevens moet de licentie ter plekke beschikbaar zijn voor inzage.
4.1.3 Storing
Radiosystemen mogen geen storing veroorzaken bij andere gebruikers van dezelfde frequentie.
4.1.4 Digital Spread Spectrum
Commercial Digital Spread Spectrum 2,4 GHz wordt aanbevolen voor gevechtsrobots in alle gewichtsklassen.
4.1.5 Toegestane frequenties
Voor het gebruik van robots zijn de volgende frequenties toegestaan:
AW | BW | FW | LW | MW | HW | |
IR | √ | √ | X | X | X | X |
27/40MHz AM/FM | √ | √ | X | X | X | X |
40MHz FM Digital | √ | √ | √ | √ | √ | X |
2.4 GHz DSS | √ | √ | √ | √ | √ | √ |
459MHz Digital | √ | √ | √ | √ | √ | √ |
Let op: Sommige evenementen hanteren extra beperkingen met betrekking tot toegestane frequenties
Symbolen: √ = Toegestande frequentie X = Niet toegestane frequentie
AW = AntweightBW = BeetleweightFW = FeatherweightLW = Lightweight
MW = MiddleweightHW = Heavyweight
- IR = Infrarood-afstandsbedieningen
- 27/40MHz AM/FM = PPM radiosystemen (bijv. Futaba Skysports 4)
- 40 MHz FM DSS = Digital Spread Spectrum radiosystemen (bijv. Spektrum DX6)
- 459 MHz digital = radiosystemen met 459 MHz-modules
4.1.6 Speciale uitzonderingen
Het gebruik van niet-toegestane frequenties kan in beperkte omstandigheden worden toegestaan. Bijvoorbeeld als u een gepantserde radiografisch bestuurbare auto of oudere machine met veilige bediening mogelijk maakt, mits dit kan worden aangetoond. Dit beperkt zich tot niet-concurrerende gevechten.
4.2 Failsafes
4.2.1 Gevaarlijke systemen
Alle systemen die als “gevaarlijk” beschouwd worden (normaal gesproken de aandrijving en wapens) moeten een “failsafe” hebben. Dit moet de systemen naar een vooraf ingestelde “uitgeschakeld” of “nul” positie brengen als het zendersignaal verstoord wordt of verloren gaat. De failsafe moet ook werken als de ontvanger bijna leeg is of het vermogen volledig verloren is gegaan.
4.2.2 Apparaat typen
De failsafe(s) kunnen de vorm aannemen van een plug-in uit commerciële apparaten; elektronische schakelaren verwerkt in ontvangers of andere apparaten. Het kan ook uit digitale schakelaars bestaan, die terug schakelen naar de “uitgeschakelde” positie bij verlies van vermogen. Bij de selectie van apparatuur moet er voldaan worden aan bovenstaande vereisten.
4.2.3 Ingebouwde apparaten
Sommige ontvangersmissies, zoals PCM, slaan de vooraf ingestelde posities niet op en het zal enkeleseconden duren voor de instellingen van de zender ontvangen worden. Dit type “failsafe” moet correct ingesteld zijn om een veilige werking van de robot te garanderen en wordt daarom ook sterk afgeraden.
4.2.4 Failsafes instellen
De failsafe(s) moeten correct zijn ingesteld. Er moet bijzondere aandacht besteed worden aan programmeerbare failsafe(s) die mogelijk over het hoofd gezien worden bij het overbrengen vanontvangers tussen robots of bij het veranderen van de “trim” (nulpositie) op sticks die van invloed kunnen zijn op de “uigeschakelde” of nulpositie. Bij nieuwere ontvangers kan het nodig zijn om uw ontvanger aan het programma te binden aan de vooraf ingestelde failsafe posities.
4.2.5 Servobesturing
Wees voorzichtig bij het gebruik ban servo/pot/mirco-switch interfaces, omdat deze in hun laatste positie blijven hangen met verlies van kracht, waardoor het wapen actief blijft. Aanvullende voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen bij gebruik hiervan.
4.3 Failsafe licht (advies)
Naast het aan- / uitlampje kan een afzonderlijk lampje ook aangeven of de failsafe van een robot uit of op nulpositie is.
4.4 Remote kill (advies)
Robots kunnen een “remote kill” bevatten die de failsafe van de robot van afstand op “uit” of denulpositie te zetten. Zo kan je van buiten de arena voorkomen dat bedieningselementen per ongeluk gebruikt worden.
4.5 Bediening
Alle apparaten moeten werken naar tevredenheid van de technische checker voordat de robot mee mag doen.
4.6 Zender kristallen
Bij het gebruik van kristallen moeten reserve kristallen beschikbaar zijn voor iedere radio control set die de robot bestuurt
4.7 Wijzigbare frequenties
Frequenties moeten makkelijk veranderd kunnen worden. Dit is bijvoorbeeld bij zender kristallen extra belangrijk, met name voor de ontvanger.
4.8 Uitgangsvermogen
Het uitgangsvermogen van de zender mag niet hoger zijn dan het gespecificeerde vermogen van een lokale regelgevende instantie of toepasselijke wetgeving.
4.9 Zelfgebouwd
Als je een zelfgebouwde afstandsbedieningssysteem gebruikt, moet u dit eerst overeenstemmen met de evenementorganisator en het aangeven tijdens de technische check.
4.10 Stroomschakelaar
Radioapparatuur mag onafhankelijk werken van de removable link mits er geen gevaarlijke systemen meer gebruikt kunnen worden zodra de link verwijderd is.
4.11 Gereserveerde frequenties
Het evenement heeft mogelijk gereserveerde frequenties voor tests, veiligheids- en arena-effectendie u misschien niet gebruikt.
4.12 Telemetrie
Radiotelemetrie is toegestaan op 433 MHz en 2,4 GHz. Neem contact op met de evenementorganisator voor vragen hierover.
5. Autonome / semi-autonome robots
Hiermee worden robots bedoeld die geen menselijke inbreng vereisen voor het gebruik van één of meer van hun functies. Als u een autonome robot of een robot met een aanzienlijk aantal autonome functies meeneemt, neem dan contact op met de INDI Robot Games.
5.1 Externe bediening
Elke autonome functie van een robot, inclusief aandrijving en wapens, moet van afstand bewapend en ontwapend kunnen worden.
5.2 Ontwapenen
Als de robot ontwapend is, mag de robot niet op een autonome manier functioneren.
5.3 Licht
Naast het vereiste stroomlampje moeten robots met autonome functies voorzien zijn van een extra licht dat aangeeft of het zich in autonome modus bevindt.
5.4 De-activering
Na de-activering mag de robot geen autonome functies hebben. Ook moet bij de failsafe alle autonome functies uitschakelen als er stroom- of radiosignalen verloren gaan.
5.5 Time-out
In geval van schade aan onderdelen die de robot op afstand uitschakelen, moet de robot automatisch deactiveren vier minuten na activatie.
6. Elektrisch vermogen
6.1 De-activering
Robots moeten een manier bevatten om al het vermogen van wapens en aandrijfsystemen te verwijderen (in verband met potentieel letsel aan personen) dat gemakkelijk bediend kan worden zonder de persoon bij het uitdraaien in gevaar te brengen.
6.1.1. Removable link
De removable link is een stroomonderbreker voor de robot. Deze moet de stroomvoorziening van de complete robot onderbreken wanneer deze verwijderd is. De removable link mag niet geplaatst zijn tenzij de robot zich in de arena bevindt of onder toezicht van een technicus. De removable link moet te verwijderen zijn zonder gebruik van hulpmiddelen. Een sleutel of schakelaar is niet toegestaan.
6.1.2 Toegankelijkheid
De removable link moet in een zichtbaar deel van de carrosserie van de robot geplaatst zijn, weg van de wapen- of aandrijfbediening. Bovendien moet deze duidelijk gemarkeerd zijn.
6.1.3 Afdekking
De removale link mag onder een afdekking zitten, maar deze afdekking moet zonder gereedschap geopend kunnen worden.
6.1.4 Dodemansknop
Als een robot een of meerdere interne verbrandingsmotor(en) gebruikt, moet de ontsteking onderbroken kunnen worden met een dodemansknop welke duidelijk aan is gegeven. Zie hoofdstuk 7 voor meer informatie over motoren.
6.1.5 Omgekeerde schakelaar
Robots in de heavyweight klasse die op de kop kunnen rijden moeten voorzien zijn van een removable link die zowel rechtop als ondersteboven benaderbaar is.
6.2 Bekabeling
De bekabeling moet van voldoende kwaliteit zijn en op de juiste manier geïsoleerd zijn voor maximale werkzame spanning en stroom.
6.3 Blootgestelde componenten
Stroom mag niet door blootgestelde componenten worden vervoerd.
6.4 Power licht
Robots moeten ten minste één aan het oppervlak gemonteerde niet gloeidraad voedingslampje hebben dat oplicht als het hoofdlampje brandt. Het aan / -uitlampje kan elke kleur hebben, maar mag niet knipperen en moet in contrast zijn met de omgeving.
6.5 Activering
Een robot moet in staat zijn om geactiveerd en gedeactiveerd worden via de removable link buiten de arena (bijvoorbeeld in de bullpen over een lage muur).
6.6 Voltages
De spanning mag niet hoger zijn dan 75V voor gelijkstroom of 50V voor wisselstroom, behalve waar voorafgaande goedkeuring van de evenementorganisator. Let op, batterijen hebben mogelijk een hogere spanning tijdens het opladen en moet voorzichtig met omgegaan worden om deze limieten niet te overschrijden.
7. Batterijen
Neem contact op met de INDI Robot Games voor hulp bij het selecteren van batterijen.
7.1 Bescherming
Batterijen moeten voldoende beschermd worden in de carrosserie en stevig worden vastgezet om te kans op losraken of doorboren tijden het gevecht te minimaliseren. Bovendien is pakking als schuim met een hoge dichtheid aanbevolen om de schok van impact te verminderen.
7.2 Teminals
Accuklemmen moeten worden beschermd ter voorkoming van kortsluiting.
7.3 Toegestane typen
De enige toegestane batterijen zijn batterijen die niets kunnen morsen of spuiten als ze omgekeerd zijn. Standaard natte celbatterijen voor auto’s en motoren zijn verboden.
7.4 Toegestane chemische batterijen
AW | BW | FW | LW | MH | HW | |
NiCd (nikkel-cadmium) | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ |
NiMH (nikkelmetaalhydride) | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ |
Pb (verzegeld loodzuur) | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ |
LiFePo4 (lithium-ijzerfosfaat) | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ |
LiPo (Lithium-polymeer) | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ |
7.5 Maximum aantal cellen (series) en voltage
Aantal cellen (serie) | Vnom | Vmin | Vmax | Vtotal | |
NiCd (nikkel-cadmium) | 30 | 1.2V | 0.9V | 1.9V | 36V |
NiMH (nikkelmetaalhydride) | 30 | 1.2V | 0.9V | 1.9V | 36V |
Pb (verzegeld loodzuur) | 18 | 2.0V | 1.5V | 2.4V | 36V |
LiFePo4 (lithium-ijzerfosfaat) | 12 | 3.3V | 2.8V | 3.6V | 39.6V |
LiPo (Lithium-polymeer) | 12 | 3.7V | 3.0V | 4.2V | 44.4V |
- Vnom = Nominale celspanning na ontlading
- Vmin = Minimale celspanning
- Vmax = Geleidingscel spanning tijdens opladen
- Vtotaal = Nominale pack-spanning tijdens ontlading
Deze waarden worden gezien als een benadering. Controleer altijd de specificaties van de fabrikant.
7.6 Parallelle cellen
Accu’s kunnen parallel worden aangesloten om de capaciteit en ontlaadstroom te vergroten. Wees voorzichtig met NiCd en NiMH, omdat deze cellen tijdens de ontlading alleen parallel kunnen worden aangesloten.
7.7 Opladen
Onjuist opladen kan leiden tot brand en/of explosie.
7.7.1 Ontwerp
Alleen laders specifiek ontworpen voor de chemie van de batterij kunnen worden gebruikt. Opladers worden gecontroleerd tijdens de tech check om de juiste werking te garanderen.
7.7.2 Laadsnelheid
De laadsnelheid mag de fabrikantvoorschriften niet overschrijden. Hoge laadsnelheden verminderen de levensduur en prestatie van de batterij.
7.8 Pb (SLA), NiCd, NiMH en LiFePo4
De volgende batterijtypen kunnen worden gebruikt zonder specifieke voorzorgsmaatregelen. Wees voorzichtig bij iedere batterij, met name tijdens het opladen:
- Pb (Sealed Lead Acid, SLA), non-spillable gel type.
- NiCf en NiMH
- LiFePo4 (lithium-ijzerfosfaat)
7.8 LiPo
Lithium-polymeerbatterijen behoeven specifieke beperkingen en extra voorzorgsmaatregelen.
7.8.1 Opladen
LiPo-batterijen moeten in evenwicht geladen worden om schade aan de cellen te voorkomen. Opladers zonder geïntegreerde balanceerschakeling zijn niet toegestaan.
7.8.2 Spanningsuitval (advies)
De robot kan zijn uitgerust met een onderspanningsuitschakeling of een alarm ingesteld op of hoger dan de aanbeveling van de fabrikant om te voorkomen dat de batterijen door overmatige ontlading worden beschadigd.
7.8.3 Ontsteking
Een zekering die lager is dan de maximale piekstroom van de batterij moet worden gemonteerd. De maximale piekstroom wordt berekend door de C-classificatie te vermenigvuldigen met de capaciteit. Bijvoorbeeld 25C x 2200mAh = 55Amp
7.8.4 Extra uitrusting
Roboteers die LiPo-batterijen gebruiken, moeten een LiPo-zak leveren
7.8.5 Inspectie
LiPo-batterijen moeten vóór en tijdens het laden uit de robot worden verwijderd en in een LiPo-zak worden geplaatst.
7.8.6. Opladen
Lithiumbatterijen mogen tijdens het laadproces nooit onbeheerd achtergelaten worden. Dit wordt beschouwd als een ernstige inbreuk op de veiligheid en kan resulteren tot verwijdering van het evenement (zowel jij als je robot). Evenementorganisatoren kunnen een speciaal oplaadgebied aanbieden.
7.8.7 Schade
LiPo-batterijen die tekenen van schade of zwelling vertonen moeten onmiddellijk in een LiPo-zak naar een veilige, goed geventileerde ruimte als buiten worden verplaatst. LiPo-branden gaan erg snel waarbij er ernstig risico is op letsel. Voorzichtigheid bij een batterij die schade vertoond is geadviseerd.
8. Interne verbrandingsmotoren
Deze zijn niet toegestaan.
9. Pneumatiek
9.1 Toegestane gassen
Pneumatische systemen moeten koolstofdioxide CO2 of lucht gebruiken.
9.2 Maximale druk
De maximale druk op elk punt binnen een pneumatisch systeem mag niet groter zijn dan 145psi (10 bar)
9.3 Cilinders
Het gecomprimeerde gas moet worden opgeslagen in een in de handel vervaardigde gasfles met een passend ontwerp, specificatie en certificering. Dit geldt niet bij een maximum opslagdruk lager dan 50psi(3,4 bar).
9.4 Breekplaat
De gascilinder moet een breekplaat bevatten die lager is dan de maximale testdruk van de fles. Behalve waarbij de opslagdruk lager is dan 50psi (3,4 bar).
9.5 Handmatige afsluiter
Gascilinders die opgeladen worden tot een hogere druk dan 50psi moeten een handmatige afsluiter bevatten die aan de buitenkant van de robot kan worden bediend.
9.6 Externe afsluiter
Als de handmatige afsluiter niet geïntegreerd is met de gasfles (bijvoorbeeld: het gas is normaal losgelaten zodra de cilinder in de bijbehorende pneumatische verbinding is geschroefd) moet deze een externe afsluiter bevatten die toegankelijk is aan de buitenkant van de robot.
9.6.1 Positie
Er moet een afsluiter op afstand geplaatst worden om de buislengte tussen de afsluiter en de cilinder tot een minimum te beperken. De leidinglengte moet volledig ontlucht zijn alvorens het losschroeven van de cilinder van de pneumatische aansluiting.
9.7 Beoordeling
Alle pneumatische componenten met een druk hoger dan 50psi (3,4 bar) moeten geclassificeerd of getest worden volgens de laagste en hoogste druk beschikbaar binnen dat deel van het systeem. Mogelijk heb je hier documentatie of certificering voor nodig ter ondersteuning.
9.7.1 Aangepaste componenten
Op maat gemaakte componenten of onderdelen met een werking boven de maximale werkdruk van de leverancier moeten onafhankelijk getest en gecertificeerd zijn tegen 120% van de maximale systeemdruk die op dat moment beschikbaar is.
9.7.2 Hydraulische componenten
Componenten die oorspronkelijk zijn ontworpen voor hydraulisch gebruik worden met 50% gedevalueerd voor pneumatisch gebruik.
9.8 Veiligheidsventielen
In ieder onderdeel van het pneumatische systeem moet een drukregelventiel geïnstalleerd waar een andere drukwerking wordt gebruikt.
9.8.1 Beoordeling
Overdrukventielen moeten een waarde hebben van 145psi (10 bar) of 110% van het pneumatische component met de laagste “maximale werkdruk” die door dat specifieke veiligheidsventiel wordt beschermd.
9.8.2 Lagedruksystemen
Pneumatische systemen met een druk lager dan 50psi of systemen die luchtcompressoren gebruiken hebben een maximale uitgangsdruk lager dan het pneumatische component met de laagste “maximale werkdruk” vereisen geen overdrukventiel. De overdrukventielen bepalen de maximale druk die beschikbaar is in dat deel van het pneumatieksysteem. De overdrukventielen moeten een stroomsnelheid capaciteit hebben die de maximale stroomsnelheid overschrijdt die verwacht kan worden onder “overdruk” omstandigheden. Iedere poging om de drukinstellingen van het overdrukventiel te vervalsen wordt door de INDI Robot Games gezien als grove fout en kan tot uitsluiting van het evenement leiden.
9.8.3 Hogedruksystemen
Niet-gereguleerde pneumatische systemen of systemen waarbij de regelaar niet rechtstreeks is bevestigd aan de gasfles vereist een gasfles met een drukregelventiel van 145psi.
9.8.4 Gereguleerde systemen
Geregelde pneumatische systemen die werken bij minder dan 145psi (10 bar) en waar de regelaar direct bevestigd is aan de gasfles heeft geen 145psi drukregelventiel nodig vóór de regulator. De regelaar moet geclassificeerd zijn als 120% van de druk op de gasfles. Een drukregelventiel geplaatst achter de regelaar heeft een waarde van 110% van het component met de laagste ‘maximale werkdruk’.
9.9 Drukventielen
Veiligheidsventielen moeten makkelijk toegankelijk zijn en verwijderbaar voor testdoeleinden.
9.10 Montage
Alle pneumatische componenten moeten stevig gemonteerd zijn en adequaat beschermd zijn in de carrosserie. Ieder component dat gas kan opslaan (bijv. gasflessen, buffertanks enz.) moeten zo beveiligd zijn dat het niet kan ontsnappen van de robot, zelfs bij een breuk.
9.11 Manometers (advies)
Pneumatische manometers en druktestpunten zijn geen vereiste, maar kunnen wel verplicht gesteld worden door de evenementorganisator.
9.12 Stortklep
Alle pneumatische systemen moeten een drukafvoerklep bevatten die toegankelijk is aan de buitenkant van de robot. Dit drukventiel zal snel en betrouwbaar al het gas stroomafwaarts van de gascilinderisolatie (of op afstand geïsoleerd) afvoeren, inclusief systemen met een maximale werkdruk hoger dan 50psi (3,4 bar).
9.12.1 Normaal open
De stortklep moet te allen tijde opengelaten worden wanneer de robot zicht niet in de arena of testgebieden bevindt. Gebruik je terugslagkleppen of snel-uitlaatkleppen, let er dan op dat geen enkel deel van de aanwezige systemen onder druk gezet is.
9.13 Verwijderbare cilinders
Gascilinders moeten makkelijk verwijderd kunnen worden voor inspectie en hervullen. U moet ervoor zorgen dat de verbinding van uw gasfles past op de tankstations van de evenementorganisator of geschikte adapters bij u heeft.
9.14 Verwarmingstoestellen en drukverhogers
Pneumatische systemen met verwarmingstoestellen en drukverhogers zijn niet toegestaan.
9.15 Richtlijnen drukapparatuur
Pneumatische componenten die na juni 2002 zijn vervaardigd moeten voorzien zijn van een CE-markering. Op maat gemaakte pneumatische componenten vervaardigd na 30 mei 2002 moet een etiket dragen dat aangeeft dat ze niet conform de “drukapparatuur richtlijnen” zijn en dus niet beschikbaar zijn voor verkoop. Dit geldt niet voor onderdelen van voor 30 mei 2002.
10. Hydrauliek
10.1 Druk
De druk van het hydraulische systeem (in de actuator of cilinder) moet beperkt worden tot maximaal 3000psi (207 bar) door middel van een drukregelventiel.
10.2 Testpunt
Een hydraulisch testpunt is een verplicht onderdeel om verificatie van de maximale systeemdruk van een robot mogelijk te maken. Ieder team heeft z’n eigen testmeter en slang nodig.
10.3 Opslagtanks
Opslagtanks voor hydraulische vloeistoffen moeten van geschikt materiaal zijn en voldoende beschermd tegen breuk.
10.4 Normen
Hydraulische vloeistofleidingen en -fittingen moeten voldoen aan de Britse norm (BS) en/of aan de Europese DIN-specificaties
10.5 Beoordelingen
Hydraulische vloeistofleidingen en -fittingen moeten bestand zijn tegen de maximaal gebruikte werkdrukken van de robot.
10.6 Bescherming
Hydraulische vloeistofleidingen en -fittingen moeten worden beschermd om kans op snijden of beschadigingen te minimaliseren.
10.7 Accumulatoren
Hydraulische accumulatoren (olieopslagsystemen onder druk) zijn verboden in iedere vorm.
10.8 Ontluchten (alleen advies)
Wees voorzichtig bij het bouwen van een hydraulisch systeem en de ontluchting. Opgesloten lucht in het hydraulische systeem zal de prestaties van het systeem verminderen en is in strijd met regel
10.9 Stroombronnen
Raadpleeg de Fighting Robots Community voor advies over geschiktheid van stroombronnen (behalve elektromotoren/benzinemotoren).
11. Rotatiewapens of robots waarvan het hele lichaam draait
11.1 Stoptijd
Het spinnende deel van elk roterende wapen moet binnen 60 seconden tot stilstand gebracht kunnen worden.
11.2 Beperkingen
Het is niet toegestaan meer dan twee van drie onderstaande beperkingen te overschrijden. Robots die twee van de drie onderstaande beperkingen overschrijden moeten dit afstemmen met de evenementorganisator.
11.2.1 Gewicht
Het spinelement bedraagt meer dan 20% van het totale gewicht van de robot (hieronder vallen alle direct gekoppelde motorcomponenten die op dezelfde as draaien).
11.2.2 Snelheid
Het spinelement draait sneller dan 500 rpm.
11.2.3 Grootte
De diameter van het spinelement is groter dan 500mm.
12. Veren en vliegwielen
Veren
Elke veer die gebruikt wordt voor een aandrijving of wapen moet door de robot zelf op afstand op spanning gezet kunnen worden.
12.1 Springs
Elke grote veer die wordt gebruikt voor aandrijving of wapenkracht moet een manier hebben om de veer te laden en te bedienen
op afstand onder de macht van de robot.
12.1.1 De-activering
In geen geval mag een grote veer geladen zijn als de robot de arena of het testgebied verlaat. De apparaten moeten beveiligd zijn als ze uit deze gebieden worden gehaald.
12.1.2 Kleine veren
Kleine veren die gebruikt worden voor schakelaars of andere kleine operaties vallen hier niet onder. Daarnaast kunnen de veren in robots lichter dan 5 kilo uitgezonderd zijn van deze regel. Neem hiervoor contact op met de FRA.
12.2 Vliegwielen
Vliegwielen of soortgelijke kinetische energieopslagapparaten mogen op geen enkele wijzen draaien of energie opslaan, behalve in de arena of een testgebied. De apparaten moeten beveiligd zijn buiten deze gebieden.
12.2.1 De-activatie op afstand
Er moet een manier zijn om het apparaat van afstand op een veilige manier aan en uit te zetten.
12.3 Failsafe
Alle veren, vliegwielen en soortgelijke kinetische energieopslaginrichtingen moeten in een veilige positie bij verlies van contact uitvallen.
13. Wapenbeperkingen
De volgende wapens en materialen zijn verboden. Let op, sommige items mogen wel gebruikt worden, maar niet als wapens. Als je één van deze items hebt, waarvan u denkt dat ze toegestaan zijn neem dan contact op met INDI Robot Games.
13.1 Onzichtbare schade
Wapens ontworpen om onzichtbare schade toe te brengen aan een andere robot. Dit omvat, maar is niet beperkt tot:
13.1.1 Elektriciteit
Elektrische wapens als Tesla-spoelen, van der Graaf-generatoren, stroomstootwapens of prikstokken
13.1.2 Radiofrequentie
Apparatuur voor het blokkeren van radiofrequenties of soortgelijke apparatuur
13.1.3 Ruis van de radiofrequentie
Radiofrequenties gegenereerd door een IC-motor. Zorg voor goede afscherming rond vonkende componenten.
13.1.4 Elektromagnetische velden
Elektromagnetische velden van permanente of elektromagneten die invloed hebben op andere robotelektronica.
13.2 Gevecht stoppen
Wapens of verdedigingen die het gevecht van de robots volledig kunnen stoppen omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
13.2.1 Verstrengeling
Verstrikkingapparaten zoals netten, vislijn, kabels, touw, lijmen of tapes kunnen leiden tot het stoppen van het gevecht om de robots weer los te maken. Als dit gebeurt verliest de robot die verstrengeld is de wedstrijd.
13.3 Roterende wapens
De snelheid van roterende wapens, zoals cirkelzagen, snijschijven van koolstof of staal, mag niet sneller zijn dan de specificaties van de fabrikant. Deze specificaties moeten beschikbaar zijn voor inspectie.
13.4 Geharde messen
Commercieel gefabriceerde messen van gehard staal met kans op versplintering zijn niet toegestaan.
13.5 Meslengte
Commercieel gefabriceerde messen, bijvoorbeeld bajonetten, mogen niet langer zijn dan 20 cm.
13.6 Niet-verbonden projectielen
Projectielen moet een ketting hebben die in staat is het projectiel op volle snelheid te stoppen, maar mogen niet langer dan 2,5 meter zijn.
13.7 Hitte en vuur
Hitte en vuur zijn verboden als wapens (sommige gebeurtenissen kunnen echter beperkte vuureffecten veroorzaken). Dit bevat, maar is niet beperkt tot:
13.7.1 Gegenereerd
Hitte die specifiek gegenereerd is om een tegenstander te beschadigen
13.7.2 Ontvlambare stoffen
Ontvlambare vloeistoffen of gassen
13.7.3 Explosieven
Explosieven of brandbare vaste stoffen zoals DOT-klasse C-apparaten, bluspoeder, patroongrondverf, militaire explosieven etc.
13.8 Rook en licht
Wapens gebaseerd op rook en licht, die het kijken van robots door een deelnemer, scheidsrechter, official of toeschouwer nadelig beïnvloeden (het is wel toegestaan om je tegenstander fysiek op te slokken). Dit omvat, maar beperkt zich niet tot:
13.8.1 Rook of stof
Grote hoeveelheden rook of stof. Beperkte rookeffecten zijn bij sommige evenementen wel toegestaan.
13.8.2 Lichten
Lichten zoals externe lasers boven klasse 2 (1mW)-uitvoer en felle flitslichten die het beeld van de tegenstander kunnen verblinden.
13.9 Gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen of materialen mogen nergens op de robot worden gebruikt waar ze contact met mensen kunnen maken of bij beschadiging op redelijkerwijze mensen kan raken. Als u niet zeker bent, neem dan contact op met de INDI Robot Games.
13.10 Verstrengeling
Het is niet toegestaan om tegenstanders actief te verstrengelen (bijvoorbeeld met behulp van netten / staalkabels waarmee je op de tegenstander inrijdt).